De Grote Zwitserse Sennenhond

KARAKTER:

Een betrouwbare kalme hond, wat hij combineert met een scherpe en constante waakzaamheid
Hij imponeert door zijn kracht en formaat, hij is zeer geduldig en lief voor kinderen. Bovendien wil hij niets liever doen dan tegemoet komen aan de eisen van zijn baas die hij aanbidt, daarom is hij ook altijd graag in uw nabijheid.

Geef hem een beetje liefde en u krijgt heeeeel veeeel liefde terug!!

  • Rasgroep: Dogachtigen
  • Aanleg: waak- en verdedigingshond
  • Aard: gedwee, kalm, open, moedig en vriendelijk
  • Gemiddelde leeftijd: 12 jaar
  • Schouderhoogte:
    reuen: 65-72 cm.
    teven: 60-68 cm.
  • Gewicht:
    ongeveer 40 - 60 kg
  • Vacht: zwart met wit en roestbruine aftekeningen
  • Leefruimte: bij voorkeur een huis met een tuin
  • Vachtverzorging: nauwelijks

HERKOMST:

De populairste Zwitserse Sennenhond is de Langharige Berner Sennenhond, die een zwart met witte vacht heeft waarop roestbruine aftekeningen zitten. Er bestaan echter nog drie andere, ook driekleurige Sennenhonden, maar die zijn kortharig, Zoals zijn naam al zegt is de Grote Zwitserse Sennenhond daarvan de grootste.

De Zwitserse Sennenhonden zijn veedrijverhonden die ondanks hun uiterlijke verschillen dezelfde afkomst hebben. Sommigen menen dat dit type honden al in het prehistorische Zwitserland bestond. Dat leiden ze af uit de vondst van hondenschedels die vergelijkbaar zijn met die van de Berner Sennenhond. Anderen beschouwen deze veronderstelling als weinig overtuigend en gaan ervan uit dat de voorvaders van de Sennenhonden door de Romeinen in Zwitserland zijn ingevoerd. Ze zouden afstammen van de grote Aziatische berghonden. de Tibetaanse Doggen, die afkomstig waren uit Perzié. Assyrië en wellicht zelfs uit India of de Himalaya. De Fenicische en Griekse zeevaarders waren de eersten die deze Molossers in het gebied rond de Middellandse Zee verspreidden. Xerxes, de koning van Perzië. en Alexander de Grote maakten er beroemde en geduchte krijgshonden van. De Romeinen. die ze daarna erfden. lieten deze handen natuurlijk in hun arena's vechten.

Daarnaast na- men zij ze op in hun legioenen om de barbaren te bestormen of om militaire posten te bewaken. Maar zij gebruikten de Molossers ook als veehoeder. Het goed georganiseerde Romeinse leger verplaatste zich immers alleen maar als men er zeker van dat was men voor zijn voeding niet afhankelijk zou zijn van derden. Daarom gingen er altijd kudden runderen en schapen met het leger mee. De Romeinse troepen hebben er dus ruimschoots toe bijgedragen dat de Molossers, met hun grote gestalte en sterke karakter, bekendheid kregen. Ook de Franse Beauceron en de Duitse Rottweiler stammen trouwens van de Molossers af.

De veedrijverhonden kwamen in de Zwitserse dalen terecht via de Sint-Bernardpas en de Sint-Gotthardpas. Een bewijs voor hun bestaan aldaar ligt met name in Vindonissa (tegenwoordig Windisch), een van de hoofdsteden van het Romeinse Helvetia, waar men overblijfselen van deze honden heeft aangetroffen. De Grote Zwitserse Sennenhond is wellicht een directe afstammeling van het type veehoeder dat het meest verspreid is geweest in Zwitserland. In de geschiedenis treft men daarvan overigens sporen aan. De Zwitsers behaalden hun overwinningen op de Habsburgers en op Karel de Stoute niet alleen dankzij hun behendigheid met de kruisboog, maar ook dankzij hun grote honden. Een ander bewijs vormt een bevelschrift uit 1489 van de burgemeester van Zürich, Hans Waldmann.

Dit bevelschrift getuigt van de plaatselijke verspreiding van deze hond en zijn grote populariteit op het platteland. Waidmann eiste namelijk dat het dier zou verdwijnen, onder voorwendsel dat het schade toebracht aan het wild en de wijngaarden. Een golf van protest was het gevolg. Koeherders. kaasmakers en landbouwers hadden in deze hond immers een geliefde kameraad gevonden. Ondanks zijn toevlucht tot geweld kon Hans Waldmann zijn verordening dan ook niet laten uitvoeren. Tot omstreeks het midden van de 19 de eeuw werden aan de Grote Zwitserse Sennenhond diverse taken toevertrouwd. Hij bewaakte koeien, schapen en zelfs geiten, die hij binnen de grenzen van het toegewezen stuk grond moest houden. Elk dier dat buiten dit gebied was geraakt. moest hij terugbrengen. Dit alles zonder dat de koeherder hoefde in te grijpen. De hond was ook in staat precies die koe op te sporen waarvan hem alleen maar de naam was genoemd. Verder moest hij de orde in de stal handhaven. Elders werd hij als trekhond ingezet, en moest dan een kar beladen met melkbussen trekken. In die tijd was dat zowel in Zwitserland als in België een zeer veel voorkomend gebruik. De Grote Zwitserse Sennenhond kon met gemak meer dan 300 kg vracht trekken. Qua snelheid deed hij niet onder voor het paard. terwijl hij zich bovendien gedweeër toonde dan een ezel. Op het platteland werd hij over het algemeen als bewaker van de boerderij aangesteld. Zijn kracht en gezag werden benut bij het begeleiden en bij elkaar houden van het vee dat van de wei naar de markt werd gebracht.

Hoewel uit alles bleek dat de Grote Zwitserse Sennenhond over talrijke kwaliteiten beschikte, veel aanleg had. toonden de Zwitserse kynologen alleen maar onverschilligheid tegenover hem. Datzelfde gold trouwens ook voor de andere Zwitserse veedrijverhonden, waar men blijkbaar eveneens niets meer dan gewone slagershonden en plattelandshonden in zag. De boeren hielden zich ook al niet zo bezig met de selectie van deze honden. Alleen door de handhaving van tradities en door het isolement waarin men in de Zwitserse dalen leefde, was er sprake van enige selectie. Vooral als gevolg van de voortschrijdende industrialisatie, werden de Sennenhonden steeds zeldzamer. Ze hoefden daardoor immers niet meer zoveel als werkhond te worden ingezet. Het ontstaan van de Société Cynologique Suisse (Zwitserse vereniging van kynologen) in 1883 bracht niet veel verandering in deze situatie. Op dat ogenblik hadden liefhebbers van zuivere rassen in de eerste plaats belangstelling voor buitenlandse honden. Desondanks gingen enkele belangrijke deskundigen, onder andere professor Albert Heirn en Franz Schertenleib.op zoek naar specifiek Zwitserse honden. Schertenleib herinnerde zich dat zijn vader altijd vol lof was over schitterende langharige honden, en besloot deze honden te gaan zoeken. Hij trof enkele exemplaren aan in Dürrbach (kanton Bern) en liet deze handen aan processor Heim zien, die ze als raszuiver erkende. Deze honden zouden in 1913 de naam krijgen waaronder ze nu bekend staan, namelijk Berner Sennenhond. Aangemoedigd door dit eerste succes. vervolgde Schertenleib zijn speurwerk. Dat leverde hem een kortharig en driekleurig exemplaar op. De professor legde meteen een link tussen dit type hond en de krijgshonden die de Zwitserse confederalen in de 15e eeuw bij zich hadden. Hij herkende het exemplaar van Scher- tenleib dus als de hond die vroeger voorkwam op het platteland. en noemde hem de Grote Zwitserse Sennenhond. Korte tijd later stelden deze twee specialisten de kenmerken vast van de Appenzeller Sennenhond en de Entlebucher Sennennond (uit het kanton Luzern). Uiteindelijk heeft alleen de Berner Sennenhond. zowel in eigen land als in het buitenland. een zekere ontwikkeling doorgemaakt. De grote Zwitserse Sennenhond, die niet de volle vacht van de Berner heeft en kleiner is dan de Sint-Bernhard. moet helaas met een veel bescheidener rol genoegen nemen.

© Van de Knuffelberg - Webdesign: Dogsite.be